Bij arrest nr. 2018/077 van het Grondwettelijk Hof dd. 21.06.2018 heeft het Hof artikel 508/17 van het Gerechtelijk Wetboek gedeeltelijk vernietigd en letterlijk gesteld dat de verplichting om aan de advocaat forfaitaire bijdragen te betalen, een aanzienlijke vermindering van de bescherming van het recht op juridische bijstand vormt zoals gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet. Dergelijke vermindering wordt niet door een reden van algemeen belang verantwoord. De geïnde bijdragen blijven rechtsgeldig voor zaken waarin de advocaat uiterlijk op 31 augustus 2018 verslag heeft uitgebracht aan het Bureau voor Juridische Bijstand.
Sinds de wet van 6 juli 2016 diende een rechtszoekende die beroep wou doen op een advocaat ‘pro deo’ zélf een, volgens de wetgever bescheiden, bijdrage te leveren ter financiering van deze kosteloze juridische bijstand. Deze bijdrage, opgesplitst in een bijdrage per aanstelling en een bijdrage per aanleg, diende – nog steeds volgens diezelfde wetgever – onder meer om rechtszoekenden ook te responsabilisering en op zoek te gaan naar alternatieve wijzen van conflictoplossing.
Ook al heeft de wetgever de bestreden financiële bijdragen «bescheiden» of «symbolisch» genoemd, toch kan het bedrag ervan, dat tot 50 euro per bijdrage kan belopen en boven dat bedrag kan worden vermenigvuldigd volgens het aantal ingestelde procedures, volgens het Grondwettelijk Hof “aanzienlijk” worden geacht voor de rechtzoekenden die vallen onder de volledig of gedeeltelijk kosteloze juridische bijstand en die, per hypothese, slechts over weinig bestaansmiddelen beschikken. Het Grondwettelijk Hof neemt dus aan dat deze eigen bijdrage een aanzienlijke achteruitgang betekende voor de betrokken rechtzoekenden.
Bovendien staat het volgens het Hof, behoudens de eerstelijnsadviezen als eerste filter en de mogelijkheid voor het Bureau voor Juridische Bijstand om kennelijk onontvankelijke of ongegronde aanvragen te weigeren, ook aan de geraadpleegde advocaat om de rechtszoekenden de raad te geven geen onnodige gerechtelijke procedures in te stellen.
Het doel dat de wetgever voor ogen had, verantwoordt volgens het Hof dan ook niet dat de wetgever het eerder geboden beschermingsniveau aanzienlijk verminderde zonder dat daartoe redenen van algemeen belang bestaan. De bepalingen met betrekking tot de inning van de forfaitaire bijdragen per aanstelling en aanleg werden aldus vernietigd. Voor alle duidelijkheid, dit is níét het geval voor de bijdrage die een rechtzoekende kan verschuldigd zijn indien hij slechts op gedeeltelijke kosteloosheid een beroep kan doen.
Teneinde de moeilijkheden te voorkomen die zijn verbonden aan de terugbetaling van de bedragen die, op grond van de gedeeltelijk vernietigde bepaling, door de door het bureau voor juridische bijstand aangestelde advocaten zijn geïnd, heeft het Hof geoordeeld dat de gevolgen van de gedeeltelijk vernietigde bepaling dienen te worden gehandhaafd ten aanzien van de bijdragen die door de advocaten zijn geïnd in de zaken waarvoor de advocaat, op 31 augustus 2018, zijn eindverslag heeft overgemaakt aan het bureau voor juridische bijstand.