Middels arrest van 21.03.2024 (nr. 2024-035) heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat de deelname aan de stemming voor het Europees Parlement niet alleen verplicht is voor meerderjarigen, maar ook voor minderjarigen vanaf zestien jaar. De “nieuwe” regeling met verplichte opkomstplicht vanaf meerderjarigheid wordt voorlopig geschorst.
Geen aanmeldingsrecht, wel verplichte opkomst
De wet van 25 december 2023, die voorzag in een stemrecht voor minderjarigen vanaf 16 jaar na aanmelding, beoogde bij te dragen tot een grotere betrokkenheid van de jongeren bij de verkiezing van het Europees Parlement en tot een geleidelijke harmonisatie, op Europees vlak, van de kiesgerechtigde leeftijd voor die verkiezing, in overeenstemming met de voormelde resolutie van het Europees Parlement.
Het was in het bijzonder de wens van de wetgever om het stemrecht uit te breiden naar de 16- en 17-jarigen, hetgeen kaderde in een ruimere maatschappelijke evolutie waarbij zij bekwaam worden geacht om te gaan stemmen en de wetgever hen de mogelijkheid wil geven om zich politiek te engageren.
Uit de parlementaire voorbereiding bleek bovendien dat de wetgever de stemplicht voor de 16- en 17-jarigen heeft afgewezen wegens de bijzondere rechtspositie van minderjarigen, enerzijds, en omwille van de doelstelling om geen ongewenste druk te creëren ten aanzien van die jongeren, maar te voorzien in een stimulerende overgangsfase van niet-verplichte stemming, anderzijds. De voormelde verantwoording lijkt het Grondwettelijk Hof echter geen dwingend motief van algemeen belang te vormen dat een verschil in behandeling van de kiezers naargelang zij meerderjarig of minderjarig zijn, en dat in het licht van een wezenlijk kenmerk van het stemrecht, kan rechtvaardigen. Het verplichte karakter van de stemming lijkt overigens geen beletsel te vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de wetgever.
Dit heeft tot gevolg dat voor de komende Europese verkiezingen de deelname aan de stemming verplicht is voor de minderjarigen ouder dan 16 jaar die door die bepaling worden beoogd, namelijk :
- de Belgen die ouder zijn dan 16 jaar en die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente;
- de Belgen die ouder zijn dan 16 jaar en die verblijven op het grondgebied van een Staat die geen lidstaat van de Europese Unie is en die zijn ingeschreven in de bevolkingsregisters in de consulaire beroepsposten;
- de Belgen die ouder zijn dan 16 jaar en die verblijven op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie en die zijn ingeschreven op de kiezerslijst van de Belgische consulaire beroepspost waarvan zij afhangen;
- de onderdanen van de andere lidstaten van de Europese Unie die ouder zijn dan 16 jaar en die zijn ingeschreven op de kiezerslijst van hun Belgische gemeente van verblijf.
Straf: zelfs sanctioneerbaar!
De geviseerde minderjarigen die zich niet houden aan hun opkomstplicht, begaan een inbreuk op artikel 210 van het Kieswetboek. Dit wil zeggen dat een eerste, niet gewettigde onthouding kan worden gesanctioneerd met een berisping (of een van de sancties uit het jeugdsanctiedecreet).
Met andere woorden, de voormelde minderjarigen die zich niet aanbieden en dus hun opkomstplicht niet respecteren begaan een jeugddelict dat kan worden vervolgd voor de Rechtbank.
Redenen van onthouding
Een uitzondering op de verplichting om aan de stemming deel te nemen, zijn kiezers die overeenkomstig artikel 207 Kieswetboek “onmogelijk aan de stemming kunnen deelnemen” en die voorafgaandelijk aan de stemming de redenen van onthouding met de nodige verantwoordingen aan de Vrederechter “doen kennen“. In de mate deze verschoning gegrond wordt geacht, dreigt er geen vervolging voor de Jeugdrechtbank en kunnen deze minderjarigen zich onthouden van hun opkomstplicht.
Het valt af te wachten of de Vrederechters in het licht van de ratio legis de vele examenperiodes rond 9 juni 2024 zullen aanvaarden als reden van onthouding.
Wordt vervolgd… Of verschoond?