De wet van 29 november 2019 tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis aangaande de onmiddellijke aanhouding treedt vandaag in werking. Ingevolge deze wetswijziging kan de Rechter voortaan – nog steeds op vordering van het Openbaar Ministerie – ook diegene waarvan vermoed wordt dat “hij nieuwe misdaden of wanbedrijven zou plegen”, onmiddellijk aanhouden. Voordien bestond deze mogelijkheid enkel bij vluchtgevaar van de veroordeelde.
Wie op het moment van zijn veroordeling niet in voorlopige hechtenis is, kan de rechtbank in principe vrij verlaten. De veroordeelde moet zich dan later bij de gevangenis aanmelden om zijn straf uit te voeren. Bij vluchtgevaar is de situatie anders: in dat geval laat de Wet op de Voorlopige Hechtenis de strafrechter voortaan toe om de veroordeelde, meteen na zijn veroordeling, onmiddellijk aan te houden. De onmiddellijke aanhouding moet door het openbaar ministerie worden gevorderd. Er moet tevens een afzonderlijk debat over plaatsvinden, meteen na de uitspraak van de straf.
Nuancering
De onmiddellijke aanhouding kan slechts worden bevolen indien de betrokkene wordt veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van drie jaar of tot een zwaardere straf, zonder uitstel of, wegens feiten van voyeurisme, aanranding, verkrachting, zedenschennis, of prostitutie, tot een hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf, zonder uitstel.
Mogelijks ware het aangewezen dat de wetgever aan deze bepaling nog wat sleutelt, zeker als men bijvoorbeeld denkt aan het feit dat op belaging een maximumstraf van “slechts” twee jaar staat (art. 442bis Sw.) en er aldus voor veroordeelde belagers – zelfs indien de maximumstraf zich opdringt – géén onmiddellijke aanhouding dreigt….