Middels een aantal uitspraken van 21 mei 2021 verklaarde de Kortrijkse afdeling van de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen de inbreuken op de coronavirusverspreidingspreventiemaatregelen dan toch ongrondwettig. Enkel cassatieberoep vanwege de Procureur des Konings kan in deze zaken de koers nog doen wijzigen. De Kortrijkse beroepskamer is daarmee wellicht een van de eerste beroepsrechters die in dergelijke zin standpunt durft in te nemen.
Nuttig voor u?
De Rechtbank oordeelde dat het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel, zoals gewaarborgd door artikel 12, tweede lid en artikel 14 van de Grondwet, impliceert dat een strafrechtelijke vervolging enkel mogelijk is in de gevallen die de wet bepaalt en geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet. De wetgevende macht kan die bevoegdheid wel delegeren, op voorwaarde dat die machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld.
Overeenkomstig artikel 105 en 108 van de Grondwet kan een delegatie van bevoegdheid door de wetgever enkel aan de Koning gebeuren. Een rechtstreekse delegatie van de wetgever aan een minister is niet voorzien Bovendien gaat een dergelijke rechtstreekse delegatie ook in tegen een prerogatief dat overeenkomstig artikel 37 van de Grondwet aan de Koning als hoofd van de federale uitvoerende macht toebehoort. Het komt dus enkel aan de Koning toe om bepaalde bevoegdheden — enkel van bijkomstige of detailmatige aard — aan een minister te delegeren.
Naar het oordeel van de Rechtbank is de delegatie verleend in artikel 182, eerste lid wet civiele veiligheid (aan de minister) een erg verregaande verordende bevoegdheid die een aantasting mogelijk maakt van gewaarborgde grondrechten, zoals de vrijheid van persoon. Waar de initiële rechtstreekse delegatie van die bevoegdheid ten tijde van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming verantwoord kon zijn, gelet op de toenmalige communicatie- en transportmiddelen en om een dringend optreden mogelijk te maken, lijkt een dergelijke delegatie op heden volgens de Rechtbank mogelijk in strijd met de Grondwet.
De coronapandemie valt volgens de Rechtbank niet onder het toepassingsgebied van de wet civiele veiligheid en zelfs indien dit wel het geval zou zijn, kan het verbod op samenscholing of het verbod op welbepaalde verplaatsingen of verkeer van de bevolking naar aanleiding van die pandemie niet geënt worden op artikel 182 van de wet civiele veiligheid.
De inbreuken kunnen volgens de Rechtbank dan ook niet worden bestraft overeenkomstig art. 10 van het Ministerieel Besluit en/of artikelen 181, 182 en 187 Wet Civiele Veiligheid.
Hoewel dient te worden aangenomen dat de maatregelen nuttig zijn (geweest?) ter bestrijding van de verspreiding van het virus, is deze uitspraak vanuit juridisch oogpunt naar mijn bescheiden mening alleen maar toe te juichen. Al rijst de vraag in welke mate zij al dan niet zou standhouden in cassatie. Er zijn reeds diverse zaken bij het Hof van Cassatie omtrent deze problematiek aanhangig.