Vandaag treedt de nieuwe regelgeving inzake rolrechten in werking. Belangrijkste verandering is dat de rechter in zijn eindbeslissing de partij(en) die het recht verschuldigd (is/zijn), voortaan veroordeeld tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Het rolrecht dient dus niet langer voorgeschoten te worden door degene die de procedure aanvangt.
Voor elke zaak die op de algemene rol, in het register van de verzoekschriften of in het register van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven of terug ingeschreven, zijn voortaan navolgende bedragen verschuldigd, onafgezien van welke rol of de hoegrootheid van de gestelde vordering:
Rechtbank | Bedrag griffierecht/rolrecht |
Vredegerecht en politierechtbank | € 50,00 |
Rechtbank van eerste aanleg en ondernemingsrechtbank | € 165,00 |
Hof van beroep | € 400,00 |
Hof van Cassatie | € 650,00 |
De zaken die worden geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek zijn onderworpen aan een eenmalig recht, wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij de familierechtbank het wijzigen van een vordering waarover deze zich al heeft uitgesproken, tot doel heeft. Dit stelsel wordt uitgebreid tot de maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank, waarvan de wijziging wordt gevraagd voor de familierechtbank.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
- de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, zodat het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
- de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, zodat het recht gedeeltelijk door elk van de partijen verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling. Wie het rolrecht niet betaalt, een administratieve boete krijgt van minimaal 25 euro en maximaal 50% van het rolrecht.
In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.
Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat het inleiden van een juridische procedure aldus niet ‘helemaal kosteloos‘ wordt. Voor zaken ingeleid middels verzoekschrift, blijft immers de bijdrage voor het Begrotingsfonds voor Tweedelijnsbijstand (€ 20,00) verschuldigd. Bij dagvaarding zijn nog steeds de BTW, registratierechten, pleitzegels en voornoemde bijdrage voor het begrotingsfonds verschuldigd.