Bij arrest van het Hof van Cassatie van 7 januari 2020 (P.19.1123.N, www.cass.be) heeft het Hof geoordeeld dat (de bestuurder van) een vennootschap “zich moet bevinden in omstandigheden waarin het voor elke normale, voorzichtige en redelijke persoon onmogelijk zou zijn geweest om te voldoen aan de in dat verplichting” om de overtreder van een verkeersinbreuk te identificeren, vooraleer deze de vrijspraak kan genieten.
Tegenwoordig zijn heel wat voertuigen ingeschreven op naam van een vennootschap. Wat echter in de praktijk nog steeds weinig gekend is, is dat bij iedere verkeersinbreuk begaan met een motorvoertuig ingeschreven op naam van een vennootschap, voor deze vennootschap de wettelijke verplichting bestaat om indien de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, “de identiteit van de onmiskenbare bestuurder op het ogenblik van de feiten mee te delen of, indien zij die niet kennen, de identiteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het voertuig, behalve wanneer zij diefstal, fraude of overmacht kunnen bewijzen” en dit binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de datum waarop de vraag om inlichtingen werd verstuurd.
Deze verplichting geldt zowel ten aanzien van de vennootschap zelf, als ten aanzien van zijn bestuurders (voorheen “zaakvoerders”). Bovendien geldt deze verplichting ongeacht de aard van de onderliggende verkeersinbreuk en staat de inbreuk op de mededelingsplicht in beginsel volkomen los van een al dan niet aangeboden minnelijke schikking voor deze onderliggende verkeersinbreuk. Met andere woorden, zelfs als de verkeersinbreuk niet wordt betwist en de minnelijke schikking wordt betaald, dient de (bestuurder van de) vennootschap de identiteit van de overtreder kenbaar te maken.
In het voormelde arrest werd geoordeeld dat deze verplichting voortvloeit voort uit de wet, namelijk uit artikel 67ter Wegverkeerswet, en dat – letterlijk – “elkeen geacht is (dit) te kennen“. Die verplichting vloeit volgens het Hof van Cassatie niet voort uit een bericht daarover in het opgestuurde antwoordformulier, ook al heeft het ontvangen van dit formulier voor gevolg dat daaraan gevolg moet worden gegeven zoals vereist bij de voormelde wetsbepaling.
Volgens het Hof volstaat het dat de betrokkene op grond van de hem ter beschikking staande gegevens weet op welk voertuig, tijdstip, plaats en overtreding de vraag om inlichtingen betrekking heeft om voormelde termijn te laten aanvangen, zelfs al bevat de vraag om inlichtingen “onvolkomenheden” en/of is ze mondeling gesteld.
De minimale geldboete ter beteugeling van dergelijke inbreuk bedraagt, naar het oordeel van de heersende rechtspraak, € 4.000,00, onafgezien van bijdragen en kosten.
Volledigheidshalve dient overigens te worden opgemerkt dat ook voor natuurlijke personen een dergelijke verplichting bestaat indien de overtreder, die bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, niet dezelfde persoon is als de houder van de kentekenplaat. Alsdan dient de kennisgeving van de identiteit van de onmiskenbare bestuurder echter te gebeuren ” binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf de dag waarop de houder van de kentekenplaat kan bewijzen dat hij niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten” (sic). De minimale geldboete bedraagt dan € 400,00, onafgezien van bijdragen en kosten en een mogelijk rijverbod voor de kentekenplaathouder.
Neem contact op voor juridische bijstand aangaande deze problematiek.