Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in zijn arrest van 14 september 2021 de Europese lidstaten gewezen op de verplichting tot doeltreffend onderzoek en behandeling van zaken met betrekking tot herhaaldelijk (online) misbruik. Huishoudelijk geweld kan verder gaan dan louter fysiek geweld; ook online pesterijen of identiteitsdiefstal dienen weldegelijk ernstig te worden genomen.
Het Hof herhaalt dat het begrip privéleven de fysieke en psychische integriteit van een persoon omvat, die de Staten verplicht zijn te beschermen, zelfs als het gevaar afkomstig is van particulieren. Met name kinderen en andere kwetsbare personen hebben recht op effectieve bescherming. De bijzondere kwetsbaarheid van slachtoffers van huiselijk geweld en de noodzaak van actieve betrokkenheid van de staat bij hun bescherming wordt benadrukt in zowel internationale instrumenten als in de vaste rechtspraak van het Hof.
Cybergeweld, cyberpesten en kwaadwillige imitatie zijn aangemerkt als vormen van geweld tegen vrouwen en kinderen die, gezien hun kwetsbaarheid, hun fysieke en psychische integriteit kunnen ondermijnen. Het Hof heeft er onlangs op gewezen dat “cyberpesten thans wordt erkend als een aspect van geweld tegen vrouwen en meisjes en verschillende vormen kan aannemen, zoals cyberpesten van de persoonlijke levenssfeer en het nemen, delen en hanteren van informatie en beelden, ook van intieme aard” . In de context van huiselijk geweld zijn intieme partners vaak de waarschijnlijke daders van de daden van cyberstalken of -surveillance.
Onlinegeweld, of cybergeweld, is nauw verbonden met offlinegeweld, of “real-life” geweld, en moet worden beschouwd als een ander facet van het complexe fenomeen van huiselijk geweld. De staten hebben de positieve verplichting om een systeem in te voeren en effectief toe te passen dat alle vormen van huiselijk geweld bestraft en dat voldoende waarborgen biedt voor de slachtoffers De positieve verplichting geldt voor alle vormen van huiselijk geweld, ongeacht of dit offline of online plaatsvindt.
Het Hof heeft vastgesteld dat deze positieve verplichting – in sommige gevallen op grond van artikel 2 of 3 en in andere gevallen op grond van artikel 8, alleen of in combinatie met artikel 3 van het Verdrag – met name het volgende omvat:
- (a) de verplichting om een passend juridisch kader vast te stellen en in de praktijk toe te passen dat bescherming biedt tegen geweld door particulieren;
- (b) de verplichting om redelijke maatregelen te nemen ter voorkoming van een reëel en onmiddellijk risico van herhaald geweld waarvan de autoriteiten op de hoogte waren of hadden moeten zijn, en
- (c) de verplichting om een doeltreffend onderzoek in te stellen naar de gewelddaden.
Het Hof herhaalt dat de positieve verplichtingen van de staat uit hoofde van artikel 8 om de fysieke of psychische integriteit van een persoon te beschermen, zich kunnen uitstrekken tot kwesties in verband met de doeltreffendheid van een strafrechtelijk onderzoek, zelfs wanneer de strafrechtelijke aansprakelijkheid van agenten van de staat niet in het geding is.
Lees meer: EHRM 14.09.2021, Volodina v. Russia