Ingevolge het arrest van het Hof van Cassatie dd. 28.09.2021 werd geoordeeld dat minstens het door het Ministerieel Besluit van 23 maart 2020 ingevoerde samenscholings- en verplaatsingsverbod maatregelen zijn die ertoe strekken te vermijden dat onnodig gebruik zou worden gemaakt van de openbare ruimte waardoor deze een bedreiging zou vormen zoals bedoeld in artikel 182 Wet Civiele Veiligheid. Het Hof van Cassatie deed hiermee uitspraak over de toepassing van de Wet Civiele Veiligheid in het kader van de coronapandemie. Maar niet alle juridische kwesties zijn hiermee van tafel geveegd….
Zonder de ernst van de pandemie of de nood aan maatregelen te miskennen, dient te worden opgemerkt dat de grondteksten van onze samenleving merendeels precies zijn ontstaan op moeilijke ogenblikken, en dat bij uitstek in crisismomenten naar die grondteksten moet worden teruggegrepen.
Artikel 33 Grondwet bepaalt dat de drie onderscheiden staatsmachten uitgaan van de natie en overeenkomstig de Grondwet worden uitgeoefend. Het strafrecht en de fundamentele rechten en vrijheden zijn in principe voorbehouden aan de wetgever.
Artikelen 105 en 108 Grondwet bepalen dat de Koning slechts de macht heeft die de Grondwet en de bijzondere wetten hem toekennen, en dat de Koning de verordeningen maakt en besluiten neemt die nodig zijn om de wetten uit te voeren. Hij mag die macht niet algemeen delegeren naar een individuele minister, en individuele ministers putten uit de Grondwet geen eigen regelgevende bevoegdheden. Overeenkomstig artikel 159 Grondwet worden de besluiten en verordeningen van de uitvoerende macht en de lokale overheden slechts toegepast in zoverre ze met de wet overeenstemmen.
De vraag rijst echter of de Minister van Binnenlandse Zaken op grond van artikel 182 van de Wet van 15 mei 2007 wel enige regelgevende c.q. verordende bevoegdheid werd verleend.
Voor het Hof van Cassatie werd gesuggereerd om met betrekking tot de delegatie een vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof, met name in welke mate artikel 182 Wet Civiele Veiligheid de artikelen 105 en 108 van de Grondwet al dan niet schendt. Het Hof van Cassatie ging m.i. terecht niet in op dit verzoek aangezien dit verzoek geen betrekking heeft op een toetsing van artikel 182 Wet Civiele Veiligheid aan bepalingen van de Grondwet of door of krachtens de Grondwet vastgestelde regels, bedoeld in artikel 26, § 1, Wet Grondwettelijk Hof.
De gesuggereerde prejudiciële vraag moest bijaldien anders gesteld worden, bijvoorbeeld of de artikelen 12 en 14 Grondwet juncto de artikelen 33, tweede lid en 108 van de Grondwet al dan niet geschonden werd door de delegatiebepalingen van artikel 181 en 182 Wet Civiele Veiligheid. Daaromtrent heeft het Hof van Cassatie vooralsnog geen uitspraak gedaan.
Opmerkelijk is ook dat in de conclusie van advocaat-generaal Winants eveneens met bezwaarlijk gerept wordt omtrent deze krakkemikkige delegatie. Wel werd gestipuleerd dat “de in het MB van 23 maart 2020 bepaalde maatregelen (…) verregaande beperkingen (inhouden) aan de grondrechten en meer bepaald het recht om zich vrij te bewegen. Gelet op deze aantasting van de fundamentele rechten en vrijheden is het evident dat de wet waarop deze maatregelen gebaseerd zou kunnen worden restrictief dient te worden geïnterpreteerd….
Wie dacht dat alle juridische discussies omtrent deze coronamaatregelen aldus van de baan waren, heeft wellicht te vlug het arrest gelezen. Wordt vervolgd!