Bij arrest van het Hof van Cassatie dd. 7 december 2021 werd geoordeeld dat (tenzij het proces-verbaal de datum van verzending vermeldt) de rechter onaantastbaar oordeelt of de overtreder kennis had van de vaststellingen inzake de verkeersovertreding. Indien dit niet het geval was vóór de dagvaarding en van de voertuigeigenaar niet kan worden verwacht dat hij nog de identiteit van de bestuurder kende, moet hij worden vrijgesproken – ook voor de begane overtreding. De automatische verwerking via BPost doet aan dit principe geen afbreuk.
Bijzondere bewijswaarde
Artikel 62, achtste lid, Wegverkeerswet bepaalt dat een afschrift van de processen-verbaal aan de overtreders wordt toegezonden binnen een termijn van veertien dagen, te rekenen van de datum van vaststelling van de misdrijven. Indien de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft, mag het afschrift van het proces-verbaal vervangen worden door een informatiebrief conform een Europese richtlijn.
De krachtens artikel 62 Wegverkeerswet opgestelde processen-verbaal, waarvan een afschrift aan de overtreder aldus moet worden toegezonden binnen een termijn van 14 dagen van de datum van vaststelling van de misdrijven, hebben bijzondere bewijswaarde (artikel 62, lid 1 Wegverkeerswet). Bij afwezigheid van een tijdige toezending aan de overtreder van het proces-verbaal van overtreding verliest dit proces-verbaal zijn bijzondere bewijswaarde, maar de erin vervatte vaststellingen blijven evenwel gelden als eenvoudige inlichtingen, waarvan de rechter de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt.
Het Hof van Cassatie heeft eerder geoordeeld dat de bijzondere bewijswaarde tot bewijs van het tegendeel die de wet hecht aan deze processen-verbaal enkel geldt voor de persoonlijk door de opsteller binnen de perken van zijn bevoegdheidsopdracht gedane zintuigelijke vaststellingen betreffende de bestanddelen van het misdrijf en de ermee verbonden omstandigheden, met inbegrip van de vermelding dat een afschrift van het proces-verbaal aan de overtreder werd gezonden en van de datum waarop dit gebeurde.
Ook bij automatische verwerking
Enkele maanden geleden werd de verzending van processen-verbaal volledig geautomatiseerd.
Het geautomatiseerde werkproces leidt tot een (niet onbelangrijke) rol die Bpost als externe partner vervult bij het beheer van de briefwisseling, de verzending van het afschrift van het proces-verbaal, de onmiddellijke inning, de rappel van de onmiddellijke inning, de minnelijke schikking en de financiële opvolging van de betalingen.
Dit werkproces betreft de zogenaamde “Crossborder” procedure. De grote meerwaarde van “Crossborder” ligt volgens de Procureurs des Konings in het feit dat de politie en de parketten ontlast zouden worden doordat een externe partner de administratieve afhandeling van de onmiddellijke inningen overneemt.
Evenwel blijven dezelfde regels dus gelden, ook na deze automatisering.
Wat indien de datum niet blijkt uit het proces-verbaal?
Indien de datum van verzending niet vermeld wordt in het proces-verbaal, kan de overtreder tijdens zijn verdediging aanhalen dat hij geen afschrift van het proces-verbaal heeft ontvangen en dat daardoor zijn rechten van verdediging geschonden zijn. Hij kan aldus verzoeken om de vrijspraak te verkrijgen.
Tenzij het proces-verbaal met de vastgestelde verkeersinbreuken de vermelding inhoudt wanneer het afschrift werd verzonden – welke vermelding volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie bijzondere bewijswaarde heeft – beoordeelt de rechter op onaantastbare wijze op basis van de aan hem voorgelegde en aan tegenspraak onderworpen stukken van strafdossier, of en wanneer dit proces-verbaal naar de titularis van de nummerplaat werd verzonden.
Indien het Parket poogt aan de hand van schermafdrukken uit het computersysteem van het parket (MaCH) aan te tonen dat het aanvankelijk proces-verbaal, de onmiddellijke inning, de rappel van de onmiddellijke inning én de minnelijke schikking van het openbaar ministerie door Bpost werden verzonden aan verweerster, dient de Rechtbank te beoordelen of dit bewijs afdoende opweegt tegen de bewering dat de overtreder geen kennis had van de vaststellingen.
Artikel 67bis Wegverkeerswet houdt immers het wettelijk maar weerlegbaar vermoeden in dat een overtreding met een motorvoertuig ingeschreven op naam van een natuurlijke persoon waarvan de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, door de titularis van de nummerplaat werd begaan. Artikel 67bis, tweede lid, Wegverkeerswet bepaalt dat de houder van de kentekenplaat dit vermoeden kan weerleggen door met elk middel te bewijzen dat hij niet de bestuurder was op het ogenblik van de feiten. In dat geval is hij ertoe gehouden om de identiteit van de onmiskenbare bestuurder kenbaar te maken, behalve wanneer hij diefstal, fraude of overmacht kan bewijzen.
De rechter oordeelt onaantastbaar in feite of de titularis van de nummerplaat van het voertuig waarmee de overtreding werd begaan, slaagt in de weerlegging van het op hem rustende vermoeden van schuld.