Nadat het Hof van Cassatie middels arrest van 16.12.2021 besliste dat de procedure strekkende tot de opheffing van de immobilisering van een voertuig als beveiligingsmaatregel bij toepassing van artikel 58bis, § 1 of § 3, Wegverkeerswet een specifieke rechtspleging is en hoger beroep noch cassatieberoep tegen een afwijzende beslissing mogelijk was, heeft het Grondwettelijk Hof bij arrest van 10 maart 2022 geoordeeld dat het gebrek aan een effectieve beroepsmogelijkheid bij een rechter met betrekking tot een beslissing tot weigering van de opheffing van de immobilisering van het voertuig voor de eigenaar van het voertuig, die niet de verkeersovertreder is, het gelijkheidsbeginsel schendt.
Het gebrek aan toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter kan volgens het Grondwettelijk Hof, ten aanzien van een aanvankelijke beslissing om het voertuig als beveiligingsmaatregel te immobiliseren, worden verantwoord door de noodzaak om, in het belang van de verkeersveiligheid, snel te beslissen.
De situatie is (nog steeds volgens het Grondwettelijk Hof) anders wat betreft de weigering, door de bevoegde instantie, om de immobilisering van het voertuig op te heffen. Het ontbreken van een effectieve beroepsmogelijkheid bij een rechter tegen een dergelijke weigering heeft onevenredige gevolgen voor de betrokkenen, inzonderheid voor de eigenaar die niet de overtreder is doch aan wie desalniettemin het genot van zijn voertuig wordt ontnomen. Zij beschikken immers over geen enkele mogelijkheid om de weigeringsbeslissing door een onafhankelijke en onpartijdige rechter te laten beoordelen.
Het feit dat de eigenaar van het geïmmobiliseerde voertuig een minnelijk verzoek aan het parket kan richten om de opheffing van de immobilisatie te verkrijgen of kan proberen zijn voertuig af te halen onmiddellijk nadat de overtreding ten laste van een derde persoon werd vastgesteld en vooraleer het voertuig werd geïmmobiliseerd, doet geen afbreuk aan de vaststelling dat zulks geen enkele rechtswaarborg aan de betrokkene biedt.
Het Grondwettelijk Hof meent dat de immobilisering als beveiligingsmaatregel in ieder geval niet pertinent ten aanzien van de eigenaar van het voertuig die niet de overtreder is.
Een en ander lijkt tot gevolg te hebben dat de voertuigeigenaar, die niet de verkeersovertreder is, zich dus voortaan, na een negatieve beslissing van de Procureur des Konings, zal kunnen wenden tot de Kamer van Inbeschuldigingstelling met alsnog hetzelfde verzoek om de immobilisatie op te heffen.
Al rijst meteen de vraag hoe creatief de Procureur des Konings met die laatste parameter zal omspringen in de toekomst….