fbpx
Skip to content

Van adviesverlening tot zaakbehartiging

  • Home
  • Over
  • Materies
  • Erelonen
  • Pro Deo
  • Blog
  • Nuttige links
  • Contact

Categorie: Wegverkeersrecht

04.02.2019 – Schendt het alcoholslot het gelijkheidsbeginsel?

04/02/2019

Bij vonnis van de Elfde Kamer van de Politierechtbank West-Vlaanderen, Afdeling Brugge, zetelend in strafzaken dd. 04.02.2019 werd voor het eerst getwijfeld aan het verantwoord karakter van het artikel 37/1 van de Wet betreffende de Politie over het Wegverkeer, dat een alcoholslot in bepaalde gevallen mogelijk of zelfs verplicht maakt.

Artikel 37/1, §2 van de Wegverkeerswet bepaalt dat de rechter, indien hij zijn beslissing motiveert, een of meerdere voertuigcategorieën kan aanduiden overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door de Koning krachtens artikel 26, waarvoor hij de geldigheid van het rijbewijs niet beperkt met een alcoholslot. De beperkte geldigheid moet echter wel ten minste betrekking hebben op de voertuigcategorie waarmee de overtreding die aanleiding heeft gegeven tot toepassing van het slot werd begaan.

Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat de wetgever bijzondere aandacht wou besteden aan het verhinderen van professionele deklassering van houders van rijbewijzen cat. C en D: “De bedoeling van deze uitzondering is dat professionele bestuurders die houders zijn van het rijbewijs cat C of D niet disproportioneel worden gestraft voor de overtredingen die zij begingen met hun personenvoertuig” (zie Parl. St. De Kamer, DOC 54 2868/001, pagina 10).

Vastgesteld dient bijgevolg te worden dat de wettelijke bepaling ‘ruimer’ geformuleerd is dan de wezenlijke bedoeling van de wetgever, nu het uitzonderingen toestaat met betrekking tot andere voertuigcategorieën dan C en D.

Anderzijds belemmert artikel 37/1, 2, in fine Wegverkeerswet ten onrechte dat de beperkte geldigheid wel betrekking dient te hebben op de voertuigcategorie waarmee de overtreding werd begaan, hetgeen volgens de verdediging discriminatoir is ten aanzien van alle overige bestuurders die hun voertuig van doen hebben omwille van professionele redenen.

Immers, zo wordt eenzelfde groep van overtreders (nl. zij die naar het oordeel van de Rechtbank dienen te worden onderworpen aan artikel 37/1 Wegverkeerswet én die allen hun voertuig professioneelshalve van doen hebben) naar de mening van de verdediging op een onderscheiden wijze behandeld, afhankelijk van het feit of zij beschikken over één of meerdere rijbewijscategorieën.

De Brugse afdeling van de West-Vlaamse Politierechtbank liet zich dus bij vonnis van heden verleiden om hieromtrent een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof. Het vonnis is, voor zover bekend, een precedent en aanleiding om verder uit te klaren of de wetgever vermocht het alcoholslot naar Belgisch recht correct zou hebben geïmplementeerd.

Strafrecht, Wegverkeersrecht

11.04.2018 – Welke examens af te leggen na een rijverbod?

11/04/2018

De Wegverkeerswet verplicht de rechtbanken in bepaalde gevallen een theoretisch en/of praktisch herstelexamen te koppelen aan een op te leggen rijverbod. De vraag rijst dan ‘welke’ examens dienen te worden ondergaan om het rijbewijs terug te krijgen.

De sleutelbepaling is artikel 72, §4, tweede lid, 2° van het Koninklijk Besluit van 23 maart 1998, dat bepaalt dat aan “de houder van een (…) rijbewijs (…) geldig voor de categorie C1(E), C(E), D1(E) of D(E) of voor een gelijkwaardige categorie die het praktische examen heeft afgelegd met een voertuig van de categorie A, B, B(E) of G, een rijbewijs geldig voor deze categorieën A, B, B(E) en G waarvoor het rijbewijs was geldig verklaard” wordt afgegeven.

Diegenen die dus werden veroordeeld tot het afleggen van de theoretische en/of praktische herstelexamens moeten dit doen voor de hoogste categorie waarvan ze houder waren en waarvoor ze vervallen waren van het recht tot sturen. De categorieën zijn onderverdeeld in twee groepen. Groep 1 bestaat uit de rijbewijzen AM, A1, A2, A, B, BE en G. Groep 2 bestaat uit de rijbewijzen C1(E), C(E), D1(E) en D(E). Een herstelexamen gebeurt binnen één van die groepen.

Indien de veroordeelde bijvoorbeeld vervallen is voor de categorie C waarvan hij voordien houder was en het herstelexamen enkel voor de categorie B werd afgelegd, dan mag het ter griffie neergelegde rijbewijs niet worden teruggegeven. Het neergelegde rijbewijs moet dan worden opgestuurd naar de gemeente van de veroordeelde met de vraag om een nieuw rijbewijs op te maken. Op dit nieuwe rijbewijs mogen enkel de categorieën van groep 1 waarvan betrokkene voordien houder was, worden gevalideerd. Alle andere rijbewijzen blijven ter griffie liggen tot de veroordeelde volledig is hersteld in het recht tot sturen. De veroordeelde kan zich uiteraard later nog voor deze categorieën hersteld zien door het herstelexamen af te leggen met een voertuig van de vereiste categorie van groep 2.

Indien diezelfde veroordeelde het herstelexamen aflegt voor de categorie C, dan wordt hij na een gunstig resultaat, tevens hersteld in het rijbewijs geldig voor deze categorieën A, B, B(E) en G waarvoor het rijbewijs was geldig verklaard en kan dit rijbewijs ter griffie worden afgehaald na verloop van de duurtijd van het opgelegde verval.

De Koning is bij wet gemachtigd de geldigheid van het rijbewijs te bepalen en bij uitbreiding dus in functie van de uitvoering van een uitgesproken verval van het recht tot sturen, hetgeen gebeurd is in voormelde bepaling.

Lees meer over professionele bijstand na dagvaarding voor de Politierechtbank.

Wegverkeersrecht bestraffing, praktisch herstelexamen, praktisch rijexamen, proeven, rijverbod, theoretisch herstelexamen, theoretisch rijexamen

15.03.2018 – Nieuwe regels inzake bestraffing alcohol in het verkeer

15/03/2018

De wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid werd vandaag gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en voert retroactief vanaf 15 februari 2018 enkele wijzigingen door in de wegverkeerswet. De belangrijkste wijziging, met name de bepalingen met betrekking tot het alcoholslot, treedt in werking vanaf 1 juli 2018.

Het nieuwe artikel 37/1, §1 van de Wegverkeerswet zal vanaf 1 juli 2018 bepalen dat de Rechtbank steeds een alcoholslot moet opleggen in geval van herhaling bij alcohol met een minimale grenswaarde van 1,2 promille. Bovendien moet het verval alsdan nog steeds voldoen aan de bepaling van artikel 38, §6 van de Wegverkeerswet, hetgeen impliceert dat een minimaal verval van (afhankelijk van het aantal overtredingen) 3, 6 of 9 maanden moet worden opgelegd én dat het herstel van het recht tot sturen afhankelijk moet worden gemaakt van het slagen in de vier klassieke herstelproeven.

Bij een (eerste) alcoholgerelateerde inbreuk waarbij het promillegehalte van 1,8 promille overschreden zou worden, moet de rechter eveneens een alcoholslot opleggen tenzij deze uitdrukkelijk anders zou motiveren.

Tenslotte kán de Rechtbank een alcoholslot opleggen indien het nieuwe feit een alcoholemiegehalte van 0,8 promille overstijgt, in geval van dronkenschap en/of in geval van eender welke andere herhaling ten aanzien van de nieuwe alcoholgerelateerde inbreuk.

Het alcoholslot zal desgevallend beperkt kunnen worden tot bepaalde voertuigcategorieën, doch er zal steeds een beperking moeten worden opgelegd voor de categorie waarmee de inbreuk werd gepleegd.

Bovendien vormt het alcoholslot in die zin dan ook niet langer een uitzonderingsmogelijkheid op de recidiveregeling van artikel 38, §6 Wegverkeerswet.

Deze nieuwe verzwaring, gepubliceerd daags vóór de vijftigste verjaardag van de Wegverkeerswet, ligt ontegensprekelijk in de lijn van een algemene tendens om aan overtreders duidelijk te maken dat alcohol en verkeer niet samen gaan. Al lijkt het anderzijds wel erg streng om aan een overtreders met een blanco historisch palmares meteen in bepaalde gevallen een alcoholslot te móéten opleggen. Meteen rijst dan ook de juridische nieuwsgierigheid naar de inventiviteit van de diverse rechters om ‘uitdrukkelijk anders te motiveren’ en in bepaalde gevallen aldus geen alcoholslot op te leggen, daar waar wettelijk in beginsel de verplichting geldt.

Wordt vervolgd, no pun intended.

(Wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, B.S. 15 maart 2018, p. 23236-23241.)

Lees hier meer over de voordelen van professionele bijstand bij inbreuken inzake wegverkeer.

Wegverkeersrecht alcohol, alcoholslot, bestraffing, geldboete, overtreder, rijverbod, wegverkeer

22.02.2018 – Dagvaarding na betaling boete zonder mededeling? Praktisch ja, wettelijk verankerd allicht niet.

22/02/2018

Een onmiddellijke inning na een verkeersinbreuk (“boete”) wordt aangeboden ingevolge artikel 12 van het Koninklijk Besluit van 19 april 2014 betreffende de inning en de consignatie van een som bij de vaststelling van overtredingen inzake het wegverkeer.

Het Koninklijk Besluit stelt aan de betaling met overschrijving navolgende voorwaarden:

art. 12.1.1.1. K.B. 19.04.2014: “De betaling met overschrijving wordt uitgevoerd binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de verzending van de documenten bedoeld in artikel 11 van dit besluit”.

art. 12.1.1.2. K.B. 19.04.2014: “De datum van betaling door de bankinstelling dient als bewijs van de datum van betaling”.

Door betaling van deze som vervalt de strafvordering, tenzij het Openbaar Ministerie binnen een maand te rekenen van de dag van de betaling, de betrokkene kennis geeft van zijn voornemen die vordering in te stellen en dit bij een ter post aangetekend schrijven (artikel 65 §2 K.B. 16.03.1968).

Thans is de opvatting in de heersende rechtspraak dat een betaling van voormelde ‘boete’ zonder gestructureerde referentie ertoe leidt dat deze betaling niet kan worden gekoppeld aan de verkeersinbreuk en derhalve de strafvordering niet vervallen is door voormelde betaling. Een betaling mét vermelding van de correcte gestructureerde referentie zou aldus volgens die stelling de enige betaling zijn die de strafvordering kan laten vervallen. Los van het feit dat dergelijke vooropstelling vanuit praktisch oogpunt allicht een must is, lijkt de enige wettelijke verankering aldus tot vóór vandaag misschien te zijn gelegen in het verklarend document betreffende de onmiddellijke inning, dat diende te worden overgemaakt naar de overtreder – in beginsel samen met het aanvankelijk proces-verbaal. Al lijkt het verdedigbaar dat een bijlage aan een Koninklijk Besluit geen bijkomende niet-reglementaire of zelfs onwettelijke verplichting kan toevoegen.

Bij Koninklijk Besluit van 10 februari 2018 (B.S. 22 februari 2018, blz. 14710) wordt dit verklarend document bovendien ook opgeheven, wegens achterhaald. Mijns inziens rijst dan ook eens te meer de vraag of een betaling van een boete zonder gestructureerde referentie ertoe kan leiden om de strafvordering te laten vervallen.

Wordt in de rechtspraak ongetwijfeld vervolgd….

Volledigheidshalve, ook het Ministerieel Besluit van 1 juli 2017 ter uitvoering van het Koninklijk Besluit van 19 april 2014 betreffende de inning en de consignatie van een som bij de vaststelling van de overtredingen inzake het wegverkeer wat de betaling met bank- of kredietkaart op het internet betreft, voorziet niet in de verplichting om bij betaling met een bankkaart of kredietkaart van het type Visa of Mastercard melding te maken van een gestructureerde referentie.

Lees hier meer over de voordelen van professionele bijstand bij inbreuken inzake wegverkeer.

Wegverkeersrecht boete, gestructureerde referentie, politierechtbank, veroordeling, wegverkeer

29.12.2017 – Meer geld voor verkeersveiligheid in Vlaanderen

04/01/2018

Vlaanderen heeft sinds 2015 een eigen verkeersveiligheidsfonds. Het leeuwendeel van de financiële middelen in dit fonds, komt uit de verkeersboetes met inbreuken op de verkeersveiligheidsregels die tot het Vlaams Gewest behoren.

Sinds 2016 werden de jaarlijkse inkomsten van verkeersboetes die het bedrag van € 143.314.000,00 overschreden, aan het fonds toebedeeld. Maar de voorbije jaren vielen de inkomsten echter tegen waardoor het Vlaams Verkeersveiligheidsfonds met minder financiële slagkracht vooruit moest.

Daar komt nu dus sinds het Decreet van 22 december 2017 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2018 (B.S. 29.12.2017, blz. 116624 en volgende) verandering in. Artikel 2 van dit decreet bepaalt immers:

de jaarlijkse ontvangsten vanaf 1 januari 2018 uit de onmiddellijke inningen, de minnelijke schikkingen en de strafrechtelijke boeten die verband houden met de inbreuken op de reglementering inzake verkeersveiligheid, die krachtens artikel 6, § 1, XII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest behoort, enerzijds tot en met het bedrag van 17.929.000 euro en anderzijds alle jaarlijkse ontvangsten in de mate dat die het bedrag van 161.243.000 overschrijden.

Met andere woorden, voortaan gaan de eerste slordige 18 miljoen euro per jaar aan inkomsten uit verkeersboetes, rechtstreeks naar het Vlaams Verkeersveiligheidsfonds. Deze financiële injectie (c.q. zekerheid) is cruciaal voor de uitvoering van het verkeersveiligheidsplan waarin de komende maanden onder meer zal worden gefocust op de verdere hervorming van de rijopleiding, de uitbouw van de trajectcontroles, en dergelijke meer.

Wegverkeersrecht boete, strafrecht, verkeersveiligheid, wegverkeer

12.12.2017 – Een proces-verbaal inzake wegverkeer dient tijdig te worden toegezonden aan het domicilieadres van de overtreder

12/12/2017

Bij arrest van 12 december 2017 verduidelijkte het Hof van Cassatie dat de verplichting om een proces-verbaal van overtreding tijdig toe te zenden aan de overtreder (d.i. binnen de veertien dagen te rekenen vanaf de datum van de vaststelling van het misdrijf) tot doel heeft deze overtreder in staat te stellen het tegenbewijs te leveren van de vaststellingen die een bijzondere bewijswaarde hebben.

Bij afwezigheid van een tijdige toezending van het proces-verbaal van overtreding aan de overtreder verliest dit proces-verbaal zijn bijzondere bewijswaarde, doch blijven de erin vervatte vaststellingen evenwel gelden als eenvoudige inlichtingen waarvan de rechter de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt.

Het Hof verduidelijkt dat met een laattijdige toezending aan de overtreder moet worden gelijkgesteld “de toezending van het proces-verbaal van overtreding aan een ander adres dan de woonplaats van de overtreder op het ogenblik van de toezending, tenzij die laattijdige toezending een gevolg zou zijn van de nalatigheid van de overtreder zelf”.

Het feit dat het bestreden vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, Afdeling Gent, zetelend in graad van hoger beroep ten aanzien van de Politierechtbank, het vermoeden van schuld mede steunde op het vermoeden van toerekenbaarheid aan de titularis van de nummerplaat, wordt niet naar recht verantwoord voor zover het aanvankelijk proces-verbaal en alle daaropvolgende communicatie naar een oud adres van de overtreder verstuurd werden.

Impliciet lijkt het Hof hiermee aan te nemen dat een wijziging in de gegevens van het rijksregister “krachtens de regelgeving” (art. 14 Wet 19.05.2010 juncto art. 10 K.B. 08.07.2013) onmiddellijk moet worden verwerkt in de Kruispuntbank der Voertuigen zonder dat dit enige bijkomende actie vereist van de betrokkene ten aanzien van de Dienst Inschrijvingen Voertuigen en/of de Kruispuntbank Voertuigen.

 

Cass. 12 december 2017, P.17.0888.N, www.cass.be

Strafrecht, Wegverkeersrecht bijzondere bewijswaarde, Hof van Cassatie, overtreder, proces-verbaal, wegverkeer

05.12.2017 – Geen compensatie van rechtsplegingsvergoedingen ten nadele van de burgerlijke partij

05/12/2017

Het Hof van Cassatie oordeelde bij arrest van 5 december 2017 dat krachtens artikel 162bis van het Wetboek van Strafvordering de burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard en die in het ongelijk wordt gesteld, jegens de beklaagde wordt veroordeeld tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding, bedoeld in artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek.

Deze bepaling laat echter niet toe dat de rechtsplegingsvergoeding ten laste wordt gelegd van de burgerlijke partij die optreedt tegen de personen tegen wie de vervolgingen door het openbaar ministerie zijn ingesteld. Evenmin kunnen de rechtsplegingsvergoedingen in dat voorkomend geval tussen de burgerlijke partij, enerzijds, en de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, anderzijds, worden omgeslagen. Dit geldt ook in geval van verdeling van aansprakelijkheid.

(Cass. 5 december 2017, P.17.0173.N, www.cass.be)

Strafrecht, Wegverkeersrecht kosten procedure, rechtsplegingsvergoeding (RPV), strafrecht, wegverkeer

27.04.2017 – Recidive inzake wegverkeer grondwettelijk verantwoord

27/04/2017

Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 27 april 2017 (nr. 2017/051) besloten dat het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel niet geschonden is door personen die zich in een verschillende situatie bevinden ten aanzien van de eerste strafmaat, op dezelfde wijze te behandelen bij recidive.

In het onderliggend bodemgeschil had de verdediging de stelling geopperd dat een inbreuk op artikel 30, §2 WPW (zijnde inbreuken inzake bepalingen met betrekking tot theoretische en praktische scholing, zowel voor de lerende bestuurder als voor diens begeleider) op discriminatoire wijze werden gestraft ingeval de overtreder zich in staat van herhaling bevond.

Immers, bij een eerste overtreding van voormeld artikel voorziet de wetgever niet in de mogelijkheid tot het opleggen van een rijverval, terwijl dit bij recidive – ook ten aanzien van de andere bepalingen van de recidivekorf van artikel 38 §6 WPW – wél het geval is. Dit alles terwijl voor alle andere bepalingen uit de recidivekorf ook bij een eerste bestraffing minstens een facultatief rijverval tot de mogelijkheden behoort.

Bij wijze van voorbeeld, begaat men een inbreuk tegen de bepalingen inzake voorlopig rijbewijs zonder voorgaanden, dan kan men een geldboete opgelegd krijgen van (thans) minimaal € 400,00, méér de kosten. Er kan in dergelijk geval géén rijverval worden opgelegd. Heeft de beklaagde binnen de drie jaar voorafgaand aan de nieuwe feiten evenwel – bijvoorbeeld – een zware snelheidsovertreding begaan, dan dient bij een inbreuk tegen de bepalingen inzake voorlopig rijbewijs eenzelfde geldboete te worden opgelegd én een rijverbod, maar dient tevens een veroordeling tot een rijverbod van minstens drie maanden mét opleg van vier herstelproeven te worden uitgesproken. Bijkomend geldt dat zelden een inbreuk op dergelijke bepalingen ‘alleen’ komt en dat hetzelfde feit doorgaans diverse inbreuken met zich brengt, waardoor het minimale verval al gauw oploopt tot minstens zes of negen maanden….

Het Grondwettelijk Hof heeft thans geoordeeld dat de in het geding zijnde bepaling geldt immers ten aanzien van allen die een van de in artikel 38, § 6, vermelde overtredingen hebben begaan. Die bepaling strekt er volgens het Hof toe ten aanzien van bepaalde overtredingen in een strengere bestraffing te voorzien in geval van herhaling en zulks met het oog op het waarborgen van de verkeersveiligheid.

Ten opzichte van dat doel is enkel de aard van de eerst begane overtreding relevant, en niet de aard van de straf die aan een overtreder naar aanleiding van een eerste inbreuk kan worden opgelegd, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om tot een verval van het recht tot sturen te worden veroordeeld.

Bijgevolg kon de wetgever alle recidiverende bestuurders die een of meer van de in artikel 38, § 6, van de Wegverkeerswet vermelde verkeersovertredingen hebben begaan, op dezelfde wijze behandelen, terwijl zij in de drie jaar vóór de overtreding reeds waren veroordeeld voor een overtreding die ook in die bepaling wordt vermeld, ongeacht de straf die bij de eerste veroordeling is uitgesproken.

Wegverkeersrecht

25.01.2017 – Inzagerecht tijdens strafrechtelijk onderzoek?

25/01/2017

Op 25 januari 2017 oordeelde het Grondwettelijk Hof (nr. 2017/006) dat art. 21bis Sv. het gelijkheidsbeginsel schendt in zoverre het niet voorziet in een beroepsmogelijkheid bij een rechter tegen de weigering van het Openbaar Ministerie om een verdachte inzage te verlenen in het strafdossier tijdens een opsporingsonderzoek.

Daardoor hebben verdachten voortaan, ook in de fase van het opsporingsonderzoek, het recht om hoger beroep in te stellen tegen een weigering tot inzage.

Een belangrijke overweging voor het Hof was dat het opsporingsonderzoek in zeer veel gevallen het enige voorbereidende onderzoek is, bijvoorbeeld bij de (recent nog uitgebreide) mini-instructie of wanneer de verdachte rechtstreeks gedagvaard wordt voor de vonnisrechter, zoals vaak gebeurt.

Het Hof besloot niet alleen dat de wetgever in een rechtsmiddel moet voorzien, maar stelde bovendien dat het, in afwachting van wetgevend optreden, de verwijzende rechter toekomt om een einde te maken aan de schending door art. 61ter Sv. bij analogie toe te passen.

Strafrecht, Wegverkeersrecht

29.12.2016 – Hogere boetes voor feiten vanaf 2017

29/12/2016

In het Belgisch Staatsblad van 29 december 2016 is de Programmawet van Kerstdag gepubliceerd. Hierdoor wijzigt de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten. De aanpassing heeft tot gevolg dat de opdeciemen worden verhoogd tot 70 in plaats van 50. Dit betekent dat de geldboeten vanaf 1 januari 2017 worden vermenigvuldigd met 8 in plaats van 6. Een vorige aanpassing dateerde van exact vijf jaar geleden, toen werd de multiplicator verhoogd van 5,5 naar 6.

Let wel, de nieuwe regeling is van toepassing op strafrechtelijke inbreuken gepleegd vanaf 1 januari 2017. Voor de bijzondere bijdrage ter financiering van het fonds aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden geldt de datum van het vonnis, zodat vanaf 1 januari 2017 deze bijdrage in alle toekomstige vonnissen zal begroot worden op € 200,00 in plaats van het vroegere € 150,00.

Strafrecht, Wegverkeersrecht

Vraag meteen duiding over uw dagvaarding!

Q&A. Ik ben gedagvaard voor de Politierechtbank. Wat nu?

Q&A. Que faire après une convocation à comparaître devant le Tribunal de Police?

Bereikbaarheid

NIEUW ADRES
Weeldestuk 10
8200 Sint-Andries (Brugge)

Telefoon
+32 (0)472/50.57.09

Fax
+32 (0)50/70.64.29

Mail
kantoor@bartbleyaert.be

Openingsuren
Werkdagen: 08.30 uur – 18.30 uur
Weekend: gesloten

In de kijker

  • 04.02.2019 – Schendt het alcoholslot het gelijkheidsbeginsel?
  • 01.02.2019 – Procederen opnieuw goedkoper (voor wie begint/wint)
  • 23.01.2019 – Herleiding van GAS-boetes voor foutief parkeren mogelijk volgens het Grondwettelijk Hof
  • 10.12.2018 – 70 Jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
  • 21.06.2018 – Forfaitaire bijdragen voor pro deo bijstand vernietigd

Idealist by NewMediaThemes

Nu contacteren
1
×
Direct contact opnemen via WhatsApp!
We use cookies to ensure that we give you the best experience on our website. If you continue to use this site we will assume that you are happy with it.Ok